woensdag 13 december 2017

Wat de Fabeltjeskrant mij leert over innovatie...

(c) Wikimedia
Moest je het gemist hebben: de Fabeltjeskrant komt terug. 50 jaar nadat de eerste versie het begin was van een veroveringstocht in Vlaanderen en Nederland, zullen we in 2019 Meneer de Uil in 3D het nieuws horen vertellen. Dat ik niet kan meepraten over de eerste aflevering 50 jaar, geeft een mens even het gevoel nog bij de jongere generatie te horen. Dat gevoel verdwijnt dan snel als sneeuw voor de zon als je jonger grut aanspreekt over tijden, ergens medio jaren '80, waarin Nederlandse showprogramma's grensverleggend vertier brachten. Los van het feit dat ze nu amper nog TV kijken, belanden ze bij een occasionele zap-sessie al zeker niet bij een Nederlandse TV zender. Yeah, times they are a changing. De laatste 2 decennia zijn er nog maar weinig TV grenzen verlegd door onze Noorderburen. Het moet zijn dat de historisch aangeboren expansiedrang zich achter de Moerdijk heeft teruggedrongen. Bij zo'n zeldzame zap-sessie passeerde ik bij een debat op Ned 1. Heel lang heb ik dat debat ook niet gevolgd, maar dat was voldoende om een woord op te vangen dat niet nog in mijn woordenschat stond: 'fabuleren'. Gezien de context en in het thuisland van de onvergetelijke Fabeltjeskrant, kon ik mij bij benadering voorstellen wat hij bedoelde als premier Rutten aangaf dat zijn opponent in het debat wat af fabuleerde. Maar een korte zoektocht op het net - toch handig TV-kijken op zo'n tablet - bracht dat fabuleren toch in een ruimer perspectief.

Wie fabuleert heeft fantasieën die onbewust als een feitelijk verslag naar boven komt in het geheugen. Een confabulatie kan dus deels gebaseerd zijn op feiten, maar die worden onbewust aangedikt of gespekt met verzonnen data. Dergelijk afwijkend gedrag kan resulteren uit hersenletsels, maar komt evenzeer voor bij u en ik, naar ik hoop beiden voorzien van een goed functionerend geheugen en gezonde hersenen. De Zweedse filosoof Lars Hall verrichtte in het verleden experimenten waarbij mensen kaarten voor zich kregen met daarop steeds foto's van verschillende personen. Ze moesten daarbij kiezen welk van beiden het aantrekkelijkst was. Wat ze niet wisten is dat de man achter de kaarten een goochelaar was die ongemerkt de kaarten wisselde na hun keuze. Mensen werden daarna gevraagd om te duiden waarom ze kozen voor het gekozen gezicht. Hoewel op dat moment de kaart voor hen lag die ze initieel niet kozen, onderbouwden ze toch in geuren en kleuren hun keuze. In een vergelijkbare Amerikaanse test moesten mensen kiezen uit 4 kledingstukken die exact hetzelfde waren. Toch gaven ze de meest irrationele verklaringen om hun keuze te onderbouwen.

Dat fabuleren is dus best wel intrigerend. Zelfs als we denken dat we rationeel handelen en onderbouwd besluiten nemen, nemen we daarbij allicht een loopje met de realiteit. Het risico op confabulatie lijkt groter te worden als we beslissingen nemen of moeten nemen waarbij we weinig houvast hebben. Nogal wat beslissingen in innovatietrajecten worden juist gekenmerkt door een grote onzekerheid. De kans is dus groot dat er nogal wat af gefabuleerd wordt bij het innoveren. Spreek je met starters maar ook met meer mature bedrijven die denken aan  een nieuwe ontwikkeling en stel je de vraag 'willen klanten dit wel'? Vraag dan vooral door als er antwoorden volgen die sterke interesse voor het nieuwe product toewijden aan specifiek klantengroepen. Een 'kom eens terug als je iets concreet hebt' van een klant wordt al snel een 'prachtig product: ik ben de eerste koper' in de oren van de innovator. Wat gefabuleer is nooit ver weg bij het omschrijven van de marktinteresse...

woensdag 6 december 2017

Wat de wet van coulomb mij leert over innovatie...

Een tijd terug werd ik nog eens even ondergedompeld in de fascinerende wereld van de fysica, meer specifiek die van de elektriciteit. Aanleiding was de vraag van een neefje dat zich voorbereidde op een examen. Die stelt vragen die je reputatie als ingenieur aan flarden kunnen schieten als je het antwoord schuldig moet blijven. Dat risico is reëel. Per slot van rekening zijn de kandidaturen stilaan een vervlogen herinnering en is veel van de toen verworven basiskennis gearchiveerd in de diepere coulissen van mijn temporaalkwab. Maar toen de term 'Wet van Coulomb' viel, zat ik zowaar terug even in aula G op de campus in Heverlee waar ene professor Langouche met veel overtuiging de pracht van deze fysische wetmatigheid bezong. De wet beschrijft dat de kracht tussen twee elektrische deeltjes (puntladingen) evenredig is met hun ladingen en omgekeerd evenredig met de afstand tussen de deeltjes in het kwadraat. Deeltjes met een verschillende lading trekken mekaar aan, deeltjes met een zelfde lading stoten mekaar af. Of kortweg voor de echte fysici onder ons veel korter verteld: Fe = (k.q1.q2)/r^2.

Dat deeltjes met een verschillende lading mekaar aantrekken en met een zelfde lading mekaar afstoten is niet zo evident. In de biologie en maatschappelijke context trekken immers vooral species van dezelfde soort mekaar aan. De voorbeelden zijn legio. Soort zoekt soort noemen ze dat wel eens aan een of andere Vlaamse cafétoog. Nochtans is evolutionair gezien juist het samenbrengen van verschillende species zeer verrijkend geweest en is het dat nog altijd. Tegengestelde polen kunnen mekaar enorm sterk versterken, niet alleen evolutionair, maar ook relationeel, tenminste als ze een gemeenschappelijk doel delen.  Als ik daar dieper over nadenk, stelt zich vaak een zelfde probleem binnen organisaties. Bij het rekruteren van mensen ga je toch al snel aftasten of een kandidaat goed aansluit bij het gemeenschappelijk DNA van het bestaande team en voor je het weet bij je eigen DNA. "Het moet toch klikken...". Uiteraard valt daar iets voor te zeggen. Je wil vermijden dat je na 2 maanden moet vaststellen dat nieuweling en bestaand team van het ene conflict in het andere rollen omdat er geen match is tussen hun aanpak en waarden. En toch...

Misschien is het vanuit innovatiestandpunt niet slecht om af en toe een vreemde eend in de bijt te halen. Ralph Katz van de MIT Sloan School of Management in Cambridge verrichte nogal wat onderzoek op de houdbaarheid van teams. De studies geven aan dat de effectiviteit van teams na 5 jaar over zijn hoogtepunt is. Op dat moment zijn de teamleden zo sterk op mekaar ingespeeld dat ze gelijkdenkend worden, ook al was het oorspronkelijke team goed complementair in samenstelling. En dat is natuurlijk een gevaarlijk keerpunt, want gebrek aan zelfkritiek leidt al snel tot allerhande blinde vlekken en overschatting. Ze verliezen daardoor aan slagkracht, zeker als het aankomt op vernieuwing. 5 jaar lijkt me wel erg kort, maar feit is dat organisatieblindheid geen verzinsel is van consultants die als éénoog koning willen spelen in het land der blinden.

Het kan dus geen kwaad om bij het continu evalueren van teams, bij het inbrengen van nieuwe teamleden of samenbrengen van teams de Wet van Coulomb in het achterhoofd te houden en tegengestelde polen samen te brengen. Ze kunnen mekaar goed aanvullen en banden smeden die onverwacht sterk zijn. In het begin is het wat onwennig, maar mits een gemeenschappelijk doel kan dit al snel een enorme innovatiepuls geven ...